Parel van het Domplein

In de kloostertuin van het Catharijneconvent kijkt dochtertje Vief omhoog naar de ‘Levensboom’, die zijn laatste oranje bladeren heeft afgelegd. ‘Wat zijn dat voor kaartjes?’ vraagt Vief. ‘IJzeren naamplaatjes’, zeg ik. ‘Ze hebben de namen van de gestorven daklozen in de boom gehangen. Dan worden ze misschien niet vergeten. Als daklozen doodgaan krijgen ze namelijk geen mooi graf met hun naam erop’. ‘Wat zielig’, zegt Vief……….

Het Domplein
Op het Domplein blaast de natte westenwind over de gladde klinkers en neemt de zoete geur van verse wafels mee vanaf de Oude Gracht. En Vief heeft zojuist met mij de lang verwachte Nijntje-koekjes gekocht in de Zadelstraat, voor haar goede kerstrapport. Bij het academiegebouw van de universiteit is geroezemoes. Mensen in de schoonheid van hun jeugd lopen met trotse pas het gebouw binnen. Toga’s gaan voorop, naar een promotie of een afstuderen. 

Viefs aandacht wordt nu getrokken door iets anders en ze wringt haar handjes samen. Haar blonde vlechtjes gaan heen en weer als ze van mij weggaat. Ze laat het standbeeld van de voorname Graaf Jan van Nassau bij mij achter, en ze loopt langs het veelbelovende gezelschap bij de universiteit, rechts van haar. Langzaam stapt zij verder, naar een hoek tussen de Domkerk en de Kloostergang, waar de schaduw de baas is. Nu zie ik hem ook. De dakloze zit op een stuk karton. Naast hem staan enkele plastic zakken met alles wat hij heeft. 

‘Hebt u altijd van dat lange haar?’, vraagt Vief, die naar de vettige grijze touwen op zijn hoofd kijkt. ‘Vroeger niet’, zegt de dakloze. ‘En hoe komt u aan die witte vlekken op uw armen?’. ‘Weet ik niet’, zegt hij. “Maar het jeukt wel’. ‘Moet u niet naar het ziekenhuis?’ ‘Nee, daar ben ik niet welkom. Geen zorgpas’, zegt hij. ‘Hebt u geen andere mensen?’. ‘Ik praat alleen met kinderen, zoals jij. Die zijn lief voor me, grote mensen niet’. ‘Hebt u honger?’, vraagt Vief. ‘Ja, eigenlijk altijd. Maar ik voel het niet meer zo’. Vief diept in haar jaszakken. Ze geeft hem iets; de zwerver lacht eventjes. Dan zwaait Vief en rent ze terug.

‘Ik heb hem de centjes gegeven die ik nog over had van de Nijntje-bakker’, zegt Vief als ze weer bij mij staat. ‘Da’s lief van je’ zeg ik. ‘En twee Nijntje-koekjes’, zegt ze ferm. Ik ga achter Vief staan en leg mijn handen om haar wangetjes.
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Een vleugje licht 
In de laatste opklaring op deze wintermiddag lichten de bronzen toegangsdeuren van de Domkerk even op, met het grote medaillon van Sint Maarten erboven. Dan sluit het wolkendek zich, en in de Domkerk gaan de lampen aan. Langzaam lossen de gebrandschilderde ramen van Roland Holst op in de lucht, als de motregen begint. De duisternis valt voor vanavond definitief over de nis van de dakloze, waar een kinderpareltje even verlichting bracht. Uit de Dom klinkt de repetitie van een kerstkoor. ‘Nu syt wellecome, Jesu lieven Heer’. De geboorte van het Christuskind in een stal. En in een kinderhart van zeven jaar, dat de oogjes niet sloot voor het ontzaglijke leed dat - zomaar iemand - getroffen had.
Alle rechten voorbehouden