Het Inferno van O Cebreiro

dag 29: zaterdag 22 mei 2010, Trabadelo – Sarria, 66,81 km.

Na bijna een maand fietsen naderen Peter, mijn fietsmaat, en ik de Cebreiro, een gevreesde pas in het zicht van Santiago de Compostela. Immers: vreselijke verhalen doen erover de ronde. Maar we hebben voor hetere vuren gestaan onderweg. Het hoofd koel houden, is het devies. Maar dat zal lastig worden op deze tropische dag.

Santiago de Compostela in zicht: op de top van de Cebreiro

Fantastisch uitzicht vanaf de top van de Cebreiro. Onderweg ernaartoe alleen maar zwoegende fietsers gezien. Jong, oud, mountainbike, tourfiets, Spanjaarden, Amerikanen, Italianen, Nederlnders: allemaal op weg naar dat ene doel in een uithoek van Galicië. Door: Gerard Staals

Alle rechten voorbehouden

En mijn begeleider, die mij zo aandachtig bezig zag, zei: ‘De zielen zitten in de vlammen; ze omhullen zich met vuur dat hen verteert.’ […] Vergilius antwoordde mij: ‘In die vlam worden Odysseus en Diomedes gemarteld. Samen worden ze gewroken, zoals ze eens samen hun gram haalden. En binnen in de vlam hebben ze spijt over de list met het paard dat de poort werd waarlangs het edele zaad van de Romeinen ontvlood.’
Dante, La Divina Comedia, De Hel, gezang XXVI, Vurige Vlammen

We zijn gewaarschuwd
Een eenvoudig ontbijt bij Santiago en Elly in El Puente Pelegrino. Een aantal rugzaklopers meldt zich er eveneens voor het ontbijt, ploft bij binnenkomst neer op de houten stoelen. Al uren lopen hebben ze achter de rug. Lopers, ze maken ons in de hostals, refugio’s en albergues regelmatig het leven zuur door vanaf een uur of vijf toiletten door te trekken, doucheknoppen open te draaien, en met hun stokken op de stenen of houten vloeren te tikken. Nachtbrakers! Een abject volkje, lopers.
Santiago geeft ons nog een tip mee, waardoor we volgens hem drie kilometer kunnen besparen bij de klim naar de top van de Cebreiro. Het is een alternatieve route via het bergdorp La Faba. Klinkt goed. En dan op pad. Onbewolkt. Bijna geen wind. En al warm. Een machtig berglandschap ligt uitgestrekt voor je. Voor het opscheppen. Bij wijze van spreken, natuurlijk. We zijn gewaarschuwd. Immers: O Cebreiro wacht. Een kilometers lange klim die in alle routebeschrijvingen als zeer lastig, enerverend en slopend staat aangegeven. Voldoende water en proviand aan boord is het devies. Want onderweg is het afzien. En gras lest je dorst of honger niet. Toch zullen we onderweg de bidons regelmatig moeten bijvullen.

Onder de schroeiende zon
Conform het voorstel van onze vriend Santiago van El Puente Peregrino geeft ook een langs de weg aangeklampte local ons het advies voor de alternatieve kortere route te kiezen. We staan in dubio bij het kiezen tussen de reguliere Camino en het pad via La Faba. Hij ziet me twijfelen en komt op me toegelopen, terwijl Peter zijn GPS nog even raadpleegt. Een keuze tussen Scylla en Charibdis. Tussen de strop of de elektrische stoel, zal later blijken. De horrorverhalen die rondgaan over de reguliere fietsroute betreffen vooral de vijftien kilometer lange klim, die de eerste kilometers nog te doen is met stijgingspercentages tussen de 6 en 9%, maar de laatste vijf kilometer naar de top er nog een bonus bovenop legt met 10%. En als de steile hellingen niet afschrikken, dan kunnen het de zeer wisselende weersomstandigheden zijn. Want het weer kan hier in korte tijd omslaan van warm en zonnig naar regen en plotseling opdoemende nevels uit de lage delen van Galicië. Toch zijn we daar niet bang voor, deze ochtend. De zon schroeit al heet en voordat we de top van O Cebreiro gehaald hebben is de temperatuur opgeklommen naar 32 graden.

Vastbesloten boven te komen
Bij Vega de Valcarce staan we dus voor de keuze. Al nagenoeg gesloopt door de eerste kilometers klimmen, en zwetend als een rund, klinken de woorden van de oude Sirene met zijn hooivork me als muziek in de oren. Drie kilometer winst! Te mooi om waar te zijn. De dorpsoudste verklaart ons voor gek als we de door Sweerman voorgeschreven route naar de top van de Cebreiro volgen: veel te zwaar! En ook nog eens een omweg van een aantal kilometers! En bovendien: via La Faba kom je door een prachtig stuk natuur! Buen Camino! We volgen zijn advies daarom maar op en kiezen voor de alternatieve route via La Faba en La Laguna. Wat betreft de laatste karakteristiek van de route betreft hebben zowel de nep-Santiago als de perfide oude Sirene niks teveel gezegd. Het is een schitterend groen bergland waar we doorheen fietsen. Maar? Er is één maar: we hadden er gewoon niet in moeten trappen. Sweerman meldt voor de reguliere Camino al een veelvoud aan hellingen met horrorstijgingspercentages, maar de La Faba-variant gaat daar met twee vingers in de neus nog ruimschoots overheen. Kilometers lang gaat het hier zelfs 15% omhoog. Voor een normaal mens gekkenwerk. Ik ben Federico Bahamontes, de Adelaar uit Toledo niet! Dank je wel Santiago (Santiago!!!) uit de Puente El Peregrino bar! Dan maar lopen. Ook Peter voelt kokende watervallen van gesmolten lood over zijn slapen lopen. Net als ik. Rood aangelopen van de inspanningen. Allebei. Maar vastbesloten boven te komen. Luctor et emergo.

Wanneer houdt dit inferno op?
We jutten elkaar nog maar eens op. Zelfs de jonge getrainde mountainbikers moeten van de fiets af en te voet verder. Naast me duwt al een half uur een jonge Italiaanse haar mountainbike omhoog. Laura. Ook lopend. Zwalkend. Zwetend. Ze heeft onderweg ruzie gekregen met haar Italiaanse vriend, vertelt ze me, en die is nu uit het zicht verdwenen. Doorgefietst. Een hel erbij. Dante´s Inferno. Wie zijn wij dan? En ik? Ik duw zwoegend mijn fiets, mijn lijf, mijn geest en mijn bagage tegen de Cebreiro op. In de brandende zon. De temperatuur is nu ruim boven de dertig graden. Ik tel de seconden. Ik tel mijn stappen. Ik tel de meters. Ik tel de kiezels in het asfalt. Ik tel de grassprieten langs de weg. Ik tel de dagen dat ik onderweg ben. Ik tel mijn vingers. Ik tel mijn jaren. Ik tel mijn gedachten. Met dat laatste, daar ben ik snel mee klaar. Er is maar één gedachte: wanneer houdt dit inferno op!? Het is sleuren en trekken. Je vervloekt iedereen die Santiago heet. Ik vervloek mijn Faustiaans gedrag. Maar laat die Santiago branden in de hel! Zoals ik nu brand in het Inferno van O Cebreiro. Ik heb het vagevuur van de traditionele route mogen overslaan en ben rechtstreeks in de hel terecht gekomen. Mijn verdiende loon. The grapes of wrath. De druiven der gramschap. En die druiven zijn zuur, op deze ochtend, dat mag je van me aannemen. Nine-eleven op 22 mei 2010. Ik voel me North en South Tower tegelijk, vlak voor hun ineenstorting. Burnout. Daar kan de Great Depression van John Steinbeck niet tegen op. Ik voel me als de oude Joad op weg naar het beloofde land van Californië, op de vlucht voor de droogte en het totale afzien in het desolate Oklahoma.

Mijn twijfel is groot
Het beloofde land van Santiago is verder weg dan ooit in Galicië. Ik sta voor de poort van het groene land van melk en honing en het ziet er naar uit dat ik op grote afstand van de Sterrenvelden schipbreuk ga leiden. Off Road. Uit koers. Van het rechte pad geraakt. Uit het Aards Paradijs verdreven. De nep-Santiago en de Oude Sirene waren de sissende slangen in de boom. Boden me de giftige appel. Waarom leer ik nooit van de klassiekers? Of de bijbel. Ik denk aan Ithaka. Aan thuis. Aan Penelope. En aan haar en mijn drie zonen. Maurice, de gevoelige. Raymond, de cerebrale. En Lucien, de creatieve. In alle drie herken ik me. Maar zouden zij míj hier herkennen, gesloopt? Voor hen wil ik de Cebreiro pas over, terugkeren uit de Hel. Maar mijn twijfel is groot in deze minuten. Die uren lijken. Zelfs de oude Dante kan mij niet meer redden. Die paaszaterdag op 9 april 1300 zag er voor hem niet erg hoopgevend uit. Mijn Pinksterzaterdag evenmin. De dichter daalde af naar de Hel. Ik fiets er tegenop. Maar de hel is de Hel. Boven of beneden. Wat dondert het? Ik voel de vurige tongen van die brandende planeet boven mijn bezwete kop. Een vuurspuwende draak. Na de verschroeide aarde raak ik zelf verschroeid. Geen haiku paraat. Inferno. Infer-NO! Fernweh. En haal Dante’s woorden naar boven, uit de diepte, de profundis…:

Op onze klim over deze eenzame weg, tussen de rotsblokken en de spitse klippen, hadden we handen en voeten nodig om omhoog te komen. Het deed me pijn en ik voel weer de pijn als ik me voor de geest haal wat ik daar zag. En ik moet mijn beeldend vermogen nog meer dan anders intomen om te voorkomen dat het wegen inslaat waar de deugd het niet leidt, en ik mijzelf misgun wat een goed gesternte of de goddelijke genade mij gegeven heeft.

Zeiknat van het zweet
Terug met de voeten op aarde. Terug uit Dante’s Hel. Terug in mijn eigen Hel. Eigenlijk was het vanaf de start vanmorgen in Trabadelo voortdurend klimmen, 23 kilometer aan één stuk. Eerst naar de top van de Puerto de Pedrafita do Cebreiro (1100 meter), en daarna nog vier kilometer naar de pas van O Cebreiro, op 1310 meter hoogte. Beide passen vormen de toegang tot Galicië, het groene land. Het regenland. De waterscheiding. Maar voordat ik op de top arriveer spat als bij toverslag anderhalve kilometer voor de top ineens een kleine bar uit het landschap. Een fata morgana? Nee: Bar Albergue A Escuela. Niet alleen een dorstlessende ervaring, maar tevens een mentale injectie. Ik laat me buiten op het kleine terras door een lichte bries een beetje droog waaien, want ik ben zeiknat van het zweet, over mijn hele lijf. Liters van mijn zoute vocht zijn opgezogen door het sissende asfalt. Een smalle slingerweg door een groen weidelandschap met golvende bloemenvelden. Bordeauxrood. Ondertussen drink ik mijn laatste bidon leeg. En vul ze beide weer op het toilet achter de bar. Bestel twee manshoge glazen cola met ijsblokken. Het zweet staat in het Salt Lake van mijn schoenen. Ongebluste kalk.
Ik kan mijn gevoel niet beter onder woorden brengen dan Lance Armstrong die, één Tour en meerdere valpartijen teveel, na afloop van de derde etappe op 6 juli 2010 verzucht, dat je soms de hamer bent, en soms de spijker. Vandaag was ik de spijker. De kasseien van de Hel van het Noorden tussen Wanze en Harenberg Porte du Hainaut hebben de oude rot gesloopt. De Cebreiro mij. In mijn kop zingen de zwarte Budy Guy en Mick Jagger hun duet. Blues zoals ze nooit gezongen zijn. En Martin Scorsese die het allemaal onnavolgbaar registreert. Het Beacon Theatre. New York, najaar 2006. De Cebreiro Blues.

Give me champagne when I'm thirsty. Give me a reefer when I want to get high. Give me champagne when I’m thirsty. Give me a reefer when I want to get high. Give me a woman when I get lonely. And set her right down here by my side.

Teruggeworpen op jezelf
Champagne, daar moet me ver van houden bij de beklimming, ondanks mijn laveloze dorst. Die reefer ken ik niet, maar als het voor Mick Jagger energie oplevert, moet het wel sterk spul zijn; helaas zijn de dealers afwezig op deze hellingen. En de woman om mijn eenzaamheid op te heffen? Ach, die zit ver weg, op Ithaka. Kortom, het leven op O Cebreiro lijkt uitzichtloos.
Op de Montes de León en Cebreiro-pas kruist de Camino de bijna vijfhonderd kilometerlange Cantabrische bergrug, de Cordillera Cantábrica. Het is een eenzame hoogte die je terugwerpt op jezelf. Het zijn weliswaar niet de hoogste toppen die we beklommen hebben, gisteren was het Cruz de Ferro een paar honderd meter hoger, maar wel verreweg de zwaarste voor mij. Na drie en een half uur zwalken heb ik amper twintig kilometer afgelegd. Badend in het zweet, en weer een volgende bidon naar binnen gutsend. Waarom heeft God bergen uitgevonden waar je tegenop moet fietsen? De reden ontgaat me volledig, want na een euforische afdaling volgt immers altijd weer het stoempen naar boven. Na zonneschijn regen. Na het zoet het zuur. En toch geniet ik van het moment als ik het gehaald heb. Geniet ik van de stilte op de top. Als alleen de wind beweegt. En de krekels met dichtgeknepen keel hun adem inhouden.

Komt er dan nooit een eind aan?
Even verderop arriveren we in het gehucht Cebreiro, naamgever van de Hel waar ik zojuist aan ontsnapt ben. Net als veel dorpen in deze omgeving zijn de lage huizen hier gebouwd van bijna zwart leisteen. Zoals het pre-romaanse kerkje van Santa María Real waar we naar binnen gaan. Terug naar de 9e eeuw. Het is er druk. Pelgrims. Niet alleen wandelaars en fietsers. Maar ook blasfemische busreizigers. Allemaal in kortstondige, al dan niet geveinsde aanbidding voor Santa María met de kelk, die terug te vinden is in het wapen van Galicië. Touringcarpelegrino’s. Voor de ingang van Santa María liep ik bij het binnentreden nog voorbij aan het religieuze dagmenu: dagelijks missen om 20.00 uur, en op zon- en feestdagen ook nog eens om 12.00 uur. We zijn te vroeg. Morgen, op Pinksterzondag, zouden we net te laat geweest zijn.
Weer uit het koele leisteen en het graniet van de Santa María gestapt knipperen mijn ogen tegen het felle zonlicht. Dorst heb ik. Alweer. En honger. Maar de redding is nabij. We eten in het tegenover de Santa María gelegen restaurant een welverdiend menu del día. Onze Canadezen uit Trabadelo zitten er aan een voluptueuze ternera te knagen. Ik spreek ze aan. John en Kenneth. En wissel wat ervaringen van de laatste dagen uit. Over vier dagen vliegen ze terug naar New York, en vandaar naar Vancouver. Ze hebben het wel gehad met de Camino. Hun rood aangelopen koppen en het zweet dat er maar vanaf blijft stromen wettigen hun besluit. Ik vergeet te vragen hoe ze zich voortbewegen naar Compostela. Want ik zie geen rugzak. En ook geen fiets.
Dan weer verder. Aanvankelijk gaat het zelfs weer omhoog. Komt er dan nooit een eind aan? Dus beklimmen we ook nog maar even de Alto de San Roque (1240 m.) met zijn schitterende, meer dan manshoge Santiago. Die daar ongenaakbaar met staf en mantel stand houdt tegen de gure oceaanwind. En daarna de Alto de Poio (1335 m.), alwéér zweten en stoempen. Tijd om na te denken. Flarden van gedachten.

We komen dichterbij
Maar Santiago komt in zicht. Onmiskenbaar. Eerst een twaalf kilometer lange afdaling van 7%. Het is alsof ik door de lucht in een vrije val het dal in duik. Maximumsnelheden van rond de zestig kilometer per uur. Duizelingwekkend. Doodsverachting. Levensmoe. De remmen los. En dan weer niet. Stevig bijremmen in een scherpe bocht. Na Triacastela wordt het tijd na te gaan denken over onderdak voor de nacht. Gesloopt door de zware inspanningen van de dag snak ik naar rust. Een douche. Een bed. Een stevig maal. We hoeven gelukkig niet, zoals de vroegere pelgrims, stenen uit de naburige steengroeven mee te nemen naar de kalkoven van Arzua. Als bijdrage aan de bouw van de kathedraal in Santiago. Die is al jaren af. Klaar om ons zonder extra lasten te ontvangen.
Aanvankelijk fietsen we op de LU633, een brede asfaltweg. Tussen Renche en Samos wordt er druk aan de weg gewerkt, een nieuw bijna tien centimeter dik asfaltdek. Over een afstand van een kilometer of vijf. Profiteren van het rustige weekend, zal de wegenbouwer denken. Alle hens aan dek. Met man en macht wordt er gewerkt. We fietsen over de pas geasfalteerde linkerhelft langs de met dampend asfalt vol geladen vrachtwagens. Stoomwalsen blazen hun hete lucht in mijn gezicht. Een dampend, vers gelegd zwart tapijt. Een verzengende hitte die nu eens niet van boven komt, maar van beneden. Oh Brother, Where Art Thou? Zijn het Buddy Guy en Mick Jagger niet, dan zijn het ineens Joel en Ethan Coen, de Coen Brothers. Everrett McGill als George Clooney als Odysseus in Mississipi. Kentucky als Ithaka als Grubbenvorst.

I am a man of constant sorrow, I've seen trouble all my days. I bid farewell to ole Kentucky, The place where I was born and raised.

Zwaarste dag van de hele tocht
De hellingen tot Sarria waar we uiteindelijk neerstrijken, zijn duidelijk korter en minder lastig. Het stadje is levendig, maar het eerste hotel waar we aankloppen is helemaal vol. Men verwijst ons naar een ander hotel in het stadje, en de eigenaresse belt om persoonlijk aan te kondigen dat we er aan komen. Het blijkt een zakenhotel: NH Hotel Alfonso IX. Peter regelt opnieuw een pelegrino-prijs en niet veel later staan we onder de douche. De fietsen hijgen uit in de garage van het hotel, beneden. Zoals elke dag stuur ik een sms naar Gemma: Aangekomen in Sarria. Zwaarste dag van de hele tocht. Verschrikkelijke hellingen. Lopen en duwen. Bloedheet. Gesloopt. Nog 130 km. xxx
Dan snel naar een van de drukke terrassen op de wandelpromenade langs het water. Daar liepen we een drie kwartier geleden ook al. Bier. Koud bier. Naast ons zitten twee jonge Duitsers uit Oberhausen. Ze zitten zich moed in te drinken voor de Champions League finale tussen Inter Milan en Bayern München, ´s avonds. Ze zien het wel zitten met van Gaal, Robben en van Bommel. Verliezen kan eigenlijk niet. We beamen hun standpunt volledig. Fantastisch team, dat Bayern, en met die Hollandse versterking van het laatste jaar: onverslaanbaar in die finale! We heffen de glazen er maar op. Nu de wedstrijd nog. Geil! Enigszins wankel op de benen lopen ze terug naar hun hotel. We zien elkaar bij het WK in Zuid-Afrika, roept de een nog. Duitsland - Nederland in de finale! Dat zou mooi zijn! Maar eerst eten en daarna voor de buis. Wiedersehen!
Als we na onze Italiaanse maaltijd ’s avonds op diezelfde promenade aanschuiven voor de tweede helft van de finale, blijkt Bayern al met 1-0 achter te staan. We zien de volledige tweede helft en kijken geboeid hoe de Italianen uiteindelijk, en verdiend, met 2-0 winnen. Geen Duitser meer te zien.

Alle rechten voorbehouden

Media