Romeinen en mijn wraak

Toeval of een teken van boven?

Voordat ik begon met deze Camino ben ik door mijn werkgever op een nogal achterbakse manier ontslagen en in gedachten ben ik vaak bij wat me is aangedaan. Ik ben woedend. Tijdens de ochtendmis krijg ik een teken.

Onderweg

Maandag 17 mei
Dag 10 Conques - Noaihac 8 km

's Ochtends zit ik in een piepklein kerkje naast het klooster en woon de mis bij. Er zitten een tiental pelgrims in het kerkje. Vreemd. Overdag tijdens de wandelingen zie ik zelden iemand lopen. In de gîtes en nu tijdens de mis zijn ze er wel.

Een vijftal zwaar religieuze dames van tegen de dertig in ouderwetse jurken liggen met de blote knieën op de keiharde koude stenen vloer. Onverstoorbaar houden zij dit, hun vrome blik geconcentreerd naar het altaar of de hemel gewend de gehele mis vol. Ik vraag me af hoe het staat met het seksuele leven van deze dames. Terwijl ik concludeer dat er van enige opwinding geen sprake kan zijn komt de pater, priester naar me toe gelopen en vraagt zacht of ik een stukje uit een Franse bijbel voor wil lezen. Met een rood hoofd, weiger ik beleefd.

Als kind dacht ik dat priesters, toch een soort heilige, net als God mijn zondige gedachten konden lezen. Vooral de Kapelaan die de godsdienstlessen verzorgde op de naast de roomse kerk gelegen Lagere Jongensschool wist heel erg veel. Die keek me heel vaak aan met een spottende lach waarin ik lezen kon dat hij wist wat er in mijn zondige brein rondspookte.

Terwijl de mis voortsuddert zoek ik afleiding in de stapel bijbels die naast me op een stoel liggen en er ligt warempel een Nederlandstalige bijbel bij. Omdat ik niet mee kan zingen en het latijns/Frans niet versta pak ik de bijbel en sla hem open. Willekeurig begin ik te lezen.

Ik lees in Romeinen een stuk over hoe hete kolen zich stapelen op het hoofd van de vijanden van Gods gelovigen.
Een aantal maanden voor mijn reis ben ik door mijn werkgever op een erg onbeschofte manier ontslagen. Ik doe mijn best om het een plek te geven maar ik merk dat bij tijd en wijle mijn woede over hetgeen mij is aangedaan mijn humeur verpest. Elke dag, ook tijdens deze reis denk ik aan mijn ontslag en droom ik van wraak. Dit stuk geeft me rust. Ik lees dat ik geen wraak hoef te nemen maar dat God dat zal doen. Mooie beelden vullen mijn hoofd. Ik zie de gloeiende kolen door het permanentje van mijn ex-bazin zakken, ze gilt het uit van pijn en spijt, valt smekend om genade ter aarde. Ik geniet en mijn engelbewaarder geeft me een standje.
“Is dit niet wat overdreven? Laat de wraak aan God over. Vul het niet voor God in. Hij zal recht doen. Jij hoeft slechts te vertrouwen en te vergeven.”
Vergeven? No way en ik roep de beelden op van mijn lijdende baas.

Geheel in gedachten verzonken, met een smile van oor tot oor kijk ik op van het boek en richt mijn blik naar boven om de Heer te bedanken voor dit teken. Mijn blik ontmoet die van de priester, die achter het altaar, zijn handen gespreid naar de hemel gericht, vragend een wenkbrauw op trekt. Ik voel me weer kleuren.

Aan het eind van de mis krijgen we de zegen en een klein boekje met het evangelie van Matheus (of was het Lucas?) en een broodje voor onderweg. Iedereen blijft nog een beetje hangen maar ik heb weer haast, ik moet verder.

Ik ben Conques nog niet uit of het begint te regenen. Eerst een klein beetje maar gaandeweg steeds harder. Omdat het niet echt koud is doe ik mijn regenbroek niet aan, loop ik gewoon in mijn korte broek. De stromende regen en het water van het natte gras sijpelt via mijn benen zo mijn sokken in en binnen enige tijd loop met zeiknatte sokken. In een korte beklimming passeer ik een oude Engelsman met spierwit haar in een blauw regenpak. Hij kijkt niet echt blij.

In Noailhac is een bar annex restaurant open en ik drink er een kopje koffie. Na een poosje komt de Engelsman binnen. Hij vraagt me of ik zijn vriend gezien heb en als hem meld dat ik niemand gezien heb gaat hij weer de regen in.
De lucht is donker en het lijkt er niet op dat het voorlopig beter wordt. Volgens de Madame van de bar blijft het de rest van de dag zo. Ik besluit, ook al is het nog maar tien uur, te blijven. Mevrouw geeft me de sleutel van de gemeente gîte en ik koop bij haar brood en kaas.
Door het verlaten boerendorpje, slechts bewoond door een paar kippen die onder een afdak scharrelen, loop ik naar een tot gîte verbouwde woning.

Wat kan weer veel doen. Als het zonnig geweest was zou dit een prachtig plekje geweest zijn. Nu is het een desolate plaats.
Ik warm me onder de douche en dood de tijd met slapen, schrijven en uren naar het vallen van de regen kijken. Vervelend is het als je slechts de beschikking hebt over één paar schoenen. Als die buiten gebruik zijn ben je gedwongen om binnen te blijven. Niet dat het weer me echt uitnodigt om op pad te gaan maar met een paar redelijke schoenen kon ik een beetje door het dorpje sjouwen. Nu doe ik dat wel even op mijn badslippers maar die lopen voor geen meter. Zeker met deze nattigheid glijd ik er regelmatig uit.

De dag kruipt voorbij en er is geen enkel moment dat het regenen stopt, zelfs maar een beetje matigt. Het valt de hele dag met bakken uit de lucht.
Eindelijk is het dan zeven uur en kan ik in de bar annex restaurant annex winkel, postkantoor en gîtebeheer mijn maaltijd nuttigen. In de gigantische zaal vol gedekte tafels ben ik de enige gast. Ik voel me ongemakkelijk, verzuip in de ruimte maar het eten is goed, de bediening allervriendelijkst en in mijn gedachten hoor ik Didier zeggen dat ik het moet accepteren.

Alle rechten voorbehouden