Van God los

Jaren vijftig van de vorige eeuw. Ik ben nummer twee in een gezin met vijf kinderen. Vader vliegt bij de KLM. Moeder zorgt voor het gezin. Mijn ouders zijn belijdend lid van de Hersteld Apostolische Zendingskerk, een kleine protestantse geloofsgemeenschap.  We bezoeken vrijwel iedere zondagochtend de kerkdienst. De dienst duurt zo’n tweeëneenhalf uur; de preek - met tussenzang - alleen al een uur.

De kinderen zitten bij de ouders en om de tijd te doden mogen we tekeningen maken en krijgen we als we stil blijven zitten pepermuntjes. We zingen uit de gezangenbundel die ik van school ken. De cantor-organist heeft zijn opleiding op het conservatorium gehad en dat is in zijn orgelspel goed te horen. Ook het zangkoor weet hij op een hoog niveau te brengen en dat mist zijn uitwerking op de gemeentezang niet.

Wij gaan naar de School met de Bijbel. De schooldag wordt begonnen en afgesloten met gebed. Iedere maandag leren we een nieuw gezang waarvan we op vrijdag twee coupletten uit ons hoofd moeten kennen. We lezen op school en thuis uit de kinderbijbel van Anne de Vries. Het beeld dat ons van God wordt voorgehouden is dat niets hem ontgaat en dat je hem alles mag vragen. Maar ‘de mens wikt en God beschikt’.

Het sektarisch karakter van de kerk, het ontbreekt aan voeding en sturing van buitenaf, maakt dat de kerk in de zestiger jaren snel in verval raakt. Tot verdriet van mijn ouders weigert mijn oudste zus als eerste van de kinderen nog naar de kerk te gaan. Daarna volgen mijn broers en uiteindelijk ook mijn ouders en ikzelf. Vader en de andere kinderen zijn dan helemaal klaar met de kerk maar moeder en ik vinden in de Nederlands Hervormde Kerk een nieuwe geloofsgemeenschap. De dominee is bovendien ‘verlicht’ en schopt, tot schrik van de oudere gemeenteleden, menig heilig huisje omver. Het scheppingsverhaal, de bemoeienis van God met de mensheid, de wonderen die Christus verrichtte, zelfs zijn verrijzenis uit het graf moeten we niet letterlijk nemen. Ik ervaar dat als bevrijdend. Maar het vertrouwen in God krijgt pas echt een enorme knauw als een vriend zelfmoord pleegt. God is de grote afwezige.

We trouwen in de kerk en laten onze kinderen dopen. Ik aanvaard het ambt van diaken en leg me in mijn vrije tijd toe op het vluchtelingenwerk en kerkelijk jeugdwerk. Intolerantie, ruzie en achterklap in de kerkenraad vormen het laatste zetje om niet meer bij een kerkelijke gemeente te willen horen. Mijn vrouw en ik komen nu al ruim twintig jaar niet meer in de kerk. Geen van de kinderen gaat nog naar de kerk en ik ben er niet rouwig om. Ze zijn gelukkig met hun gezinnen en werk, voelen zich verantwoordelijk, vieren het leven, zien naar elkaar om en hebben geen verwachtingen van een hogere macht.

Nee, van God los ben ik niet, maar mijn geloof in de Almachtige kantelde naar het geloof in de goddelijkheid van de mens. Al is de mensheid nog verre van perfect, we weten heel goed waar we uit willen komen: een betere wereld. Dat bereiken we alleen met doen en niet met bidden. Van orgelmuziek en koorzang kan ik overigens nog intens genieten en als het zo uitkomt loop ik in een vakantie even een kerkje in en snuif de geur van boenwas op.

Alle rechten voorbehouden